
ANGST
Soms kan een kind angst voelen voor bepaalde situaties, bijvoorbeeld een nieuwe school, de tandarts, spelen bij iemand die een hond heeft of enge dingen in zijn slaapkamer. Samen met je kind ga ik op zoek naar de oplossing: wat heeft hij nodig om niet meer bang te zijn?
Angst heeft wel degelijk een positieve functie, een beetje angst beschermt ons en houdt ons scherp. Het maakt deel uit van onze overlevings- en beschermingsmechanisme. Alleen kunnen angsten ons ook onnodig en behoorlijk in de weg zitten. Door angsten kunnen kinderen beperkt worden in hun dagelijks leven.
Tijdens het coachen gaan we samen kijken welke gedachten bij de angst horen, waar komt de angst vandaan en welke vaardigheden heeft het kind al in huis om anders naar de angst te kunnen kijken.

FAALANGST
Kinderen met faalangst hebben een hoge lat voor zichzelf en willen het graag (in één keer) goed doen. Ze zien een fout als falen in plaats van als leren. Als je kind regelmatig zegt ‘Ik kan het niet’ of ‘Ik ben dom’ en veel stress heeft voor prestatiemomenten, kan het goed zijn om hulp te zoeken voor je kind. Zeker als je merkt dat het je kind belemmert om te leren of plezier te maken.
Aan de volgende signalen kun je merken dat jouw kind faalangst heeft:
- Zeggen ‘Ik kan het niet’, ‘Ik ben dom’, ‘Anderen zijn toch beter’.
- Huilen of boos worden als iets niet lukt.
- Afwachtende houding als het een opdracht krijgt.
- Veel om hulp vragen of juist geen hulp durven vragen.
- Weinig durven zeggen/doen als anderen kijken.
- Snel opgeven.
- Moeilijke of nieuwe dingen uit de weg gaan.
- Het in één keer goed willen doen, perfectionisme.
- Kritiek zien als falen.
- Veel bevestiging vragen of hij het goed doet.
- Niet naar school willen of met tegenzin.
- Regelmatig buikpijn, hoofdpijn of andere lichamelijke klachten.
Met deze tips kun je thuis aan de slag:
- Laat zien dat je zelf ook fouten maakt en niet alles in één keer lukt.
- Grijp niet meteen in als er iets fout gaat (tenzij het gevaarlijk is) en geef je kind de ruimte om zelf na te denken hoe hij het kan oplossen.
- Geef procesgerichte complimenten (niet over het resultaat). Bijv. ‘Knap van je dat je er meteen aan bent begonnen, ook al vond je het moeilijk’.
- Vertel: ‘Je kunt het nóg niet’ als je kind zegt dat hij het niet kan. Zo spreek je jouw vertrouwen uit dat hij het kan leren.
- Vervang ‘goed en fout’ door ‘helpend en niet helpend’. In plaats van: ‘Je houdt je kwast niet goed vast’, naar: ‘Het helpt meer als je de kwast zo vast houdt’.
- Zegt je kind vaak: ‘Ik weet het niet’? Laat je kind kiezen uit twee of drie keuzes, zodat hij ervaart dat hij het zelf weet.